oneens
eens
weet niet
De leerling kan een abstracte oplossing verzinnen voor een probleem
oneens
eens
weet niet
De leerling kan dezelfde situatie vanuit verschillende perspectieven bekijken
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt dat een model een vereenvoudiging is van de werkelijkheid
oneens
eens
weet niet
De leerling beseft dat gemaakte keuzes over een model invloed hebben op de toepasbaarheid van de oplossing
oneens
eens
weet niet
De leerling kan beoordelen of een bron kan helpen bij het oplossen van het probleem
oneens
eens
weet niet
De leerling kan verschillende gegevens omzetten in een andere representatie (bijv. geheimschrift)
oneens
eens
weet niet
De leerling kan uitleggen hoe een probleem kan worden opgelost door de computer
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een grote taak opdelen in deeltaken
oneens
eens
weet niet
De leerling kan uitleggen waarom programmeren belangrijk voor hem / haar is
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een voorbeeld geven van een situatie waar de computer meerwaarde heeft en een voorbeeld geven waar de mens beter is
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een voorbeeld geven van een probleem dat zonder computer niet op te lossen is
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een patroon herkennen; voortzetten en corrigeren
oneens
eens
weet niet
De leerling kan patronen herkennen in abstracte situaties (e.g. cijferreeksen)
oneens
eens
weet niet
De leerling kan herkennen dat een computerprogramma volgens patronen werkt (e.g. op dezelfde manier werkt maar met andere data)
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een programma aanpassen om erachter te komen waar het fout gaat
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een programma aanpassen zodat de fouten niet meer optreden
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt dat een algoritme uit een serie kleine opdrachtjes bestaat
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een programma maken
oneens
eens
weet niet
De leerling kan voorspellen wat een programma gaat doen
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een ALS-DAN-ANDERS regel en logische operatoren (EN; OF; NIET) toepassen
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt dat een computer in WAAR en ONWAAR denkt
oneens
eens
weet niet
De leerling kan bepalen welke logische operator (EN; OF; NIET) moeten worden gebruikt in welke situatie
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt dat een stuk programmacode meerdere keren kan worden uitgevoerd.
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt dat je een parameter kan meegeven aan een functie of procedure
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een functie maken en aanroepen in een programma
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt het concept van herhaling en wat voor een mogelijkheden dit biedt
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een geautomatiseerde oplossing verzinnen voor een probleem
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een simpel programma maken met herhaling er in
oneens
eens
weet niet
De leerling kan van een device (e.g. telefoon of smartboard) vertellen wat de input en output onderdelen zijn
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt wat een foute input voor een gevolgen kan hebben
oneens
eens
weet niet
Een leerling kan van de input of de output van een programma aanpassen
oneens
eens
weet niet
De leerling kan uitleggen waar een variabele uit bestaat
oneens
eens
weet niet
De leerling kan variabelen van een concrete situatie omschrijven
oneens
eens
weet niet
De leerling kan werken met variabelen in een computerprogramma
oneens
eens
weet niet
De leerling begrijpt dat samenwerken belangrijk is bij het programmeren
oneens
eens
weet niet
De leerling kan de werking van een programma aan iemand anders uitleggen
oneens
eens
weet niet
De leerling kan een probleem oplossen door verschillende programma's te laten samenwerken